Return to overview
30 Jun 2015

Artikel 81 Welzijnswet doorstaat toets met het legaliteitsbeginsel

In het sociaal strafrecht komt het vaak voor dat een inbreuk strafbaar wordt gesteld via blanco incriminatie. Dit houdt in dat de wetgever op algemene wijze een bepaalde inbreuk strafbaar stelt, zonder zelf nader te bepalen aan welke voorwaarden de strafbaar gestelde inbreuk moet voldoen, maar deze bevoegdheid aan de Koning delegeert. Dit is ook het geval in artikel 81, 1° van de Welzijnswet dat bepaalt dat elke inbreuk op de Welzijnswet strafbaar is, zonder de inbreuk nader te omschrijven.

Recent werd het Grondwettelijk Hof geconfronteerd met de vraag in welke mate dit artikel verenigbaar is met het wettigheidsbeginsel dat vereist dat een strafwet in voldoende nauwkeurige, duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen bepaalt welke feiten strafbaar worden gesteld zodat de burger vooraf kan inschatten wat het strafrechtelijk gevolg van zijn gedrag zal zijn.

Het Grondwettelijk Hof heeft met zijn arrest van 21 mei 2015 geoordeeld dat er geen schending van het wettigheidsbeginsel is gezien de wetgever, gelet op de complexiteit en techniciteit van de materie, aan de Koning de bevoegdheid mocht delegeren om de strafbaarstelling te omschrijven. Volgens het Hof is het, op basis van de nauwkeurig omschreven bewoordingen van de bepalingen, voor de burger duidelijk welke feiten strafbaar zijn en is art. 81, 1° Welzijnswet niet in strijd met wettigheidsbeginsel.

Art. 81, 1° werd met ingang van 1 juli 2011 opgeheven, maar gezien het werd vervangen door het gelijkluidende artikel 128 van het Sociaal Strafwetboek, is de uitspraak ook voor actuele strafdossiers waarin naar art. 128 van het Sociaal Strafwetboek wordt verwezen, relevant.