24 Apr 2018
Weg met de handelaar. Leve de onderneming!
In een eerdere nieuwsbrief meldden we al dat de hervormingen in het ondernemingsrecht op kruissnelheid zitten. Het nieuwe insolventierecht is nog maar net een feit of de Kamer van Volksvertegenwoordigers bedwingt al een volgende hindernis. Op 29 maart 2018 nam ze het wetsontwerp over de hervorming van het ondernemingsrecht aan (dat nog bekrachtigd moet worden door de koning). Deze nieuwe wet ontmantelt het Wetboek van Koophandel, voert het langverwachte uniforme ondernemingsbegrip in en turnt de rechtbank van koophandel om tot een echte ondernemingsrechtbank. Dit alles vanaf 1 november 2018.
1. Tweestrijd tussen de handelaar en de onderneming
In 1807 vaardigde Napoleon het Wetboek van Koophandel uit. Dit bevatte enkele specifieke regels die tot doel hadden het zakenleven gemakkelijker te maken. Ze waren dan ook enkel van toepassing op handelaars. Napoleon kende echter nog geen auto’s, vliegtuigen, internet of smartphones. Het handelaarsbegrip is duidelijk niet aangepast aan onze 21ste-eeuwse maatschappij en kon niet langer als criterium gelden om het zakelijke leven te onderscheiden van het gewone burgerlijke leven.
Naast het handelaarsbegrip ontwikkelde zich ook het begrip onderneming. Bepaalde regels waren van toepassing op ondernemingen, andere regels daarentegen enkel op handelaars. Een vrije beroeper bijvoorbeeld was een onderneming maar geen handelaar. Dit had tot gevolg dat hij wel een boekhouding moest bijhouden maar niet failliet kon gaan.
Gaandeweg kwamen er bovendien meer wettelijke invullingen van het begrip onderneming, waardoor in de ene regelgeving iemand als een onderneming werd beschouwd en in de andere regelgeving niet.
2. De ene ‘onderneming’ is (nog steeds) de andere niet
De wet over de hervorming van het ondernemingsrecht stapt definitief af van het begrip handelaar en alle verwante termen, zoals ‘handelsvennootschap’, een term die van oudsher tegenover een ‘burgerlijke vennootschap’ staat. De regels die betrekking hebben op het zakelijke leven moeten voortaan gelden voor alle ondernemingen.
Daarom voert de nieuwe wet een nieuw ondernemingsbegrip in, dat grotendeels hetzelfde is als het ondernemingsbegrip dat vanaf 1 mei 2018 gold in het nieuwe insolventierecht. Een onderneming is voortaan:
a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
b) iedere rechtspersoon;
c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.
Het zal niet verwonderen dat op deze algemene begripsomschrijvingen een aantal uitzonderingen gelden.
Praktisch betekent dit dat alle zelfstandigen (met inbegrip van de vrije beroepers), alle vennootschappen met of zonder rechtspersoonlijkheid (dus ook de maatschap) en elke vzw of stichting als onderneming beschouwd worden. Feitelijke verenigingen die geen uitkeringen doen aan hun leden zijn echter geen ondernemingen. Voor de doorsnee serviceclub of minivoetbalploeg die zich organiseert als een feitelijke vereniging verandert er dus in principe niets.
Net als het oude ondernemingsbegrip is ook het nieuwe niet zo uniform als de wetgever laat uitschijnen. Het begrip onderneming blijft voorlopig verschillende betekenissen hebben. Zo blijft voor het mededingingsrecht en het consumentenrecht alles bij het oude. Een vzw die enkel een jaarlijks mosselsouper organiseert, is een onderneming, maar hoeft zich voor het promoten van dat mosselsouper niet te houden aan de strenge regels inzake consumentenbescherming.
3. Kleine oorzaken, grote gevolgen
De wettelijke ingreep, die op het eerste gezicht enkel terminologisch zou kunnen lijken, heeft ingrijpende juridische en organisatorische gevolgen. Entiteiten die nooit handelaar zijn geweest, zullen zich als ‘onderneming’ in de toekomst anders moeten gedragen.
Ondertussen is al bekend dat bijvoorbeeld vrije beroepers, landbouwers, (burgerlijke) maatschappen, vzw’s of stichtingen voortaan failliet kunnen gaan of de mogelijkheid hebben een gerechtelijke reorganisatie aan te vragen.
Maar ook bijvoorbeeld de regels van het vrije bewijsrecht worden op hen van toepassing. Een architect zal voortaan tijdig (beroepsmatige) facturen moeten betwisten als hij er niet mee akkoord gaat, net zoals vroeger al gold voor de ‘handelaar’. Anderzijds zal hij in een discussie tegen een andere onderneming ook de bewijskracht van zijn eigen (regelmatige) boekhouding kunnen gebruiken als volwaardig bewijs van wat hij beweert. Een accountant zal in de toekomst gebonden zijn door een mondelinge overeenkomst die slaat op zijn beroepsactiviteit, zelfs als de waarde van het contract meer dan 375 euro bedraagt. De nieuwe ondernemingen zijn zich hier maar beter goed bewust van.
Verder zijn organisaties zonder rechtspersoonlijkheid – denk aan een maatschap– verplicht zich in te schrijven in de KBO en een boekhouding bij te houden.
Last but not least: door de verruiming van het ondernemingsbegrip breidt de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel eveneens uit. Deze wordt voortaan bevoegd voor alle geschillen tussen ondernemingen. Niet enkel de bevoegdheid verandert, ook de naam. De rechtbank van koophandel wordt de ondernemingsrechtbank. Elke rechtspersoon, elke maatschap, elke vrije beroeper en elke vzw kan in het vervolg voor deze ondernemingsrechtbank gedagvaard worden.
1. Tweestrijd tussen de handelaar en de onderneming
In 1807 vaardigde Napoleon het Wetboek van Koophandel uit. Dit bevatte enkele specifieke regels die tot doel hadden het zakenleven gemakkelijker te maken. Ze waren dan ook enkel van toepassing op handelaars. Napoleon kende echter nog geen auto’s, vliegtuigen, internet of smartphones. Het handelaarsbegrip is duidelijk niet aangepast aan onze 21ste-eeuwse maatschappij en kon niet langer als criterium gelden om het zakelijke leven te onderscheiden van het gewone burgerlijke leven.
Naast het handelaarsbegrip ontwikkelde zich ook het begrip onderneming. Bepaalde regels waren van toepassing op ondernemingen, andere regels daarentegen enkel op handelaars. Een vrije beroeper bijvoorbeeld was een onderneming maar geen handelaar. Dit had tot gevolg dat hij wel een boekhouding moest bijhouden maar niet failliet kon gaan.
Gaandeweg kwamen er bovendien meer wettelijke invullingen van het begrip onderneming, waardoor in de ene regelgeving iemand als een onderneming werd beschouwd en in de andere regelgeving niet.
2. De ene ‘onderneming’ is (nog steeds) de andere niet
De wet over de hervorming van het ondernemingsrecht stapt definitief af van het begrip handelaar en alle verwante termen, zoals ‘handelsvennootschap’, een term die van oudsher tegenover een ‘burgerlijke vennootschap’ staat. De regels die betrekking hebben op het zakelijke leven moeten voortaan gelden voor alle ondernemingen.
Daarom voert de nieuwe wet een nieuw ondernemingsbegrip in, dat grotendeels hetzelfde is als het ondernemingsbegrip dat vanaf 1 mei 2018 gold in het nieuwe insolventierecht. Een onderneming is voortaan:
a) iedere natuurlijke persoon die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefent;
b) iedere rechtspersoon;
c) iedere andere organisatie zonder rechtspersoonlijkheid.
Het zal niet verwonderen dat op deze algemene begripsomschrijvingen een aantal uitzonderingen gelden.
Praktisch betekent dit dat alle zelfstandigen (met inbegrip van de vrije beroepers), alle vennootschappen met of zonder rechtspersoonlijkheid (dus ook de maatschap) en elke vzw of stichting als onderneming beschouwd worden. Feitelijke verenigingen die geen uitkeringen doen aan hun leden zijn echter geen ondernemingen. Voor de doorsnee serviceclub of minivoetbalploeg die zich organiseert als een feitelijke vereniging verandert er dus in principe niets.
Net als het oude ondernemingsbegrip is ook het nieuwe niet zo uniform als de wetgever laat uitschijnen. Het begrip onderneming blijft voorlopig verschillende betekenissen hebben. Zo blijft voor het mededingingsrecht en het consumentenrecht alles bij het oude. Een vzw die enkel een jaarlijks mosselsouper organiseert, is een onderneming, maar hoeft zich voor het promoten van dat mosselsouper niet te houden aan de strenge regels inzake consumentenbescherming.
3. Kleine oorzaken, grote gevolgen
De wettelijke ingreep, die op het eerste gezicht enkel terminologisch zou kunnen lijken, heeft ingrijpende juridische en organisatorische gevolgen. Entiteiten die nooit handelaar zijn geweest, zullen zich als ‘onderneming’ in de toekomst anders moeten gedragen.
Ondertussen is al bekend dat bijvoorbeeld vrije beroepers, landbouwers, (burgerlijke) maatschappen, vzw’s of stichtingen voortaan failliet kunnen gaan of de mogelijkheid hebben een gerechtelijke reorganisatie aan te vragen.
Maar ook bijvoorbeeld de regels van het vrije bewijsrecht worden op hen van toepassing. Een architect zal voortaan tijdig (beroepsmatige) facturen moeten betwisten als hij er niet mee akkoord gaat, net zoals vroeger al gold voor de ‘handelaar’. Anderzijds zal hij in een discussie tegen een andere onderneming ook de bewijskracht van zijn eigen (regelmatige) boekhouding kunnen gebruiken als volwaardig bewijs van wat hij beweert. Een accountant zal in de toekomst gebonden zijn door een mondelinge overeenkomst die slaat op zijn beroepsactiviteit, zelfs als de waarde van het contract meer dan 375 euro bedraagt. De nieuwe ondernemingen zijn zich hier maar beter goed bewust van.
Verder zijn organisaties zonder rechtspersoonlijkheid – denk aan een maatschap– verplicht zich in te schrijven in de KBO en een boekhouding bij te houden.
Last but not least: door de verruiming van het ondernemingsbegrip breidt de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel eveneens uit. Deze wordt voortaan bevoegd voor alle geschillen tussen ondernemingen. Niet enkel de bevoegdheid verandert, ook de naam. De rechtbank van koophandel wordt de ondernemingsrechtbank. Elke rechtspersoon, elke maatschap, elke vrije beroeper en elke vzw kan in het vervolg voor deze ondernemingsrechtbank gedagvaard worden.