Artikel van de maand door Alain Uyttenhove: Haast en spoed. Over de schorsing van de opzeggingstermijn bij tijdelijke corona-overmacht
Volgens de tekst van de arbeidsovereenkomstenwet schorst werkloosheid wegens tijdelijke overmacht als gevolg van de coronapandemie de loop van de opzeggingstermijn niet. Wie dus op tijdelijke overmacht wordt geplaatst en vervolgens wordt opgezegd – of omgekeerd: wie is opgezegd en tijdens de opzegging op tijdelijke overmacht wordt geplaatst – ziet zijn opzeggingstermijn niet verlengd met de duur van de schorsing. Dit kan niet, horen we uit bepaalde hoeken. Een stimulans om goedkoop werknemers te ontslaan, zo luidt het, aangezien de kost van de opzegging geheel of gedeeltelijk op de overheid wordt afgewimpeld. Een en ander leidde tot een wetgevend ingrijpen, dat recent uitmondde in de wet van 15 juni 2020, in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd op 22 juni.
‘Gebrek aan werk’ versus ‘tijdelijke overmacht’
Artikel 37/7 van de arbeidsovereenkomstenwet regelt de impact van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst tijdens een periode van schorsing van de arbeidsovereenkomst ‘als gevolg van gebrek aan werk wegens economische redenen’. De opzegging die gegeven wordt door de werkgever vóór of tijdens deze schorsing houdt op te lopen tijdens de schorsing. ‘Gebrek aan werk wegens economische redenen’ is echter niet hetzelfde als tijdelijke overmacht. De impact van tijdelijke overmacht op de loop van de opzeggingstermijn is niet uitdrukkelijk in de wet geregeld, en schorst bijgevolg de loop van de opzeggingstermijn niet.
Vóór het op grote schaal uitbreken van de coronapandemie deden verschillende werkgevers al een beroep op het systeem van tijdelijke werkloosheid wegens gebrek aan werk om economische redenen. Heel snel werd in het kader van de werkloosheidsverzekering een eenvormige aanvraagprocedure uitgewerkt, met het oog op een efficiënte en vlotte verwerking van de (massale) aanvragen. Alle aanvragen werden op één hoop gegooid en beschouwd als (het gevolg van) ‘tijdelijke overmacht wegens corona’. Zoals al aangestipt schorste deze tijdelijke overmacht echter de loop van de opzeggingstermijn niet.
Schorsing opzeggingstermijn bij corona, ook retroactief
Omdat dit laatste volgens sommigen misbruik in de hand werkt, werd een wetsvoorstel ingediend dat als doel had te bekomen dat ‘tijdelijke overmacht wegens corona’ een reden zou zijn om de opzeggingstermijn te schorsen. Bovendien werd aan het voorstel retroactieve werking toegekend, om te vermijden dat werkgevers nog snel werknemers zouden opzeggen in het licht van dit voorstel. Omdat snelheid geboden was, werd de parlementaire urgentie ingeroepen, waardoor het advies van de Raad van State vermeden werd.
Op dit voorstel kwam behoorlijk wat kritiek, in het bijzonder wat de retroactieve werking betreft. In het kader daarvan werd uiteindelijk toch het advies van de Raad van State gevraagd.
Teruggefloten door de Raad van State
Opmerkelijk is dat de Raad van State niet enkel het retroactieve karakter van het wetsvoorstel hekelt – wat kon worden verwacht – maar eveneens aanstipt dat het mogelijk strijdig is met het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie. De Raad van State oppert immers dat het voorstel een verschil in behandeling creëert tussen werkgevers en werknemers ‘al naargelang de aard van de reden die aan de ingeroepen overmacht ten grondslag ligt’. Het voorstel bevat hiervoor geen verantwoording, aldus de Raad van State. Dergelijke verantwoording lijkt nochtans noodzakelijk, nu in essentie de vraag rijst waarom één bepaalde vorm van overmacht tijdelijk wél wordt gelijkgesteld met de situatie van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst om economische redenen, en andere vormen niet.
De Raad van State hekelt eveneens het ontbreken van een gedegen verantwoording voor het verschil in behandeling in functie van de datum 1 maart 2020: opzeggingen die zijn beginnen lopen vóór deze datum blijven onaangeroerd, opzeggingen die vanaf 1 maart 2020 zijn ingegaan, vallen wel onder de schorsingsregeling.
Aanpassing van de wet
Onder impuls van dit advies zag uiteindelijk op 22 juni 2020 een afgezwakte versie van het oorspronkelijke voorstel het licht. De loop van de door de werkgever gegeven opzeggingstermijn wordt geschorst bij ‘tijdelijke overmacht die het gevolg is van de door de regering getroffen maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken’. Liep de opzeggingstermijn al vóór 1 maart 2020, dan blijft de termijn echter doorlopen. Bij opzegging door de werknemer blijft de opzeggingstermijn lopen tijdens de schorsing.
De wet treedt in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Blijvende twijfel
De retroactiviteit is dus geschrapt. Maar het punt van de (mogelijke) schending van het grondwettelijke gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel blijft. Wat maakt dat het laatste woord over de (grond)wettigheid van deze wet nog niet is geschreven.
Vraag is eveneens of deze wet, nog los van de vraag of de feitelijke context die eraan ten grondslag lag wel correct was, ondertussen zijn doel niet heeft gemist. En dus misschien beter in de parlementaire lade was gebleven …
Wordt ongetwijfeld vervolgd.