29 nov 2016
Kan een inpandgevingsbeding (gewone) schuldeisers beschermen tegen een gerechtelijke reorganisatie? Arrest Grondwettelijk Hof 6 oktober 2016.
Wanneer een schuldenaar tot de gerechtelijke reorganisatie bij collectief akkoord wordt toegelaten, is het voor de gewone schuldeisers in de opschorting steeds bang afwachten of hun schuldvordering - met maximaal 85 procent van het initiële vorderingsbedrag - zal worden gereduceerd.
Buitengewone schuldeisers met een bijzonder voorrecht of hypotheek daarentegen worden door artikel 50, derde lid WCO beschermd tegen dit risico. Als de gewone schuldeiser een pand (op schuldvorderingen) bekomt of eigendomsvoorbehoud bedingt, ontsnapt hij ook aan dit risico, juist omdat hij dan ook als buitengewoon schuldeiser wordt behandeld.
Recent heeft het Grondwettelijk Hof zich moeten buigen over de vraag of deze praktijk geen discriminatie inhoudt. Een gewone schuldeiser (in casu aandeelhouder) had zich via een pand op alle bestaande en toekomstige schuldvorderingen in de categorie van de buitengewone schuldeisers gemanoeuvreerd. Het reorganisatieplan dat later volgde, verminderde alle (andere) gewone schuldvorderingen tot 15 à 20 procent van het initiële bedrag, terwijl voor de buitengewone schuldeisers wel een volledige betaling werd voorzien. Het Hof oordeelde dat deze wettelijk voorziene ontsnappingsmogelijkheid geen ongelijke behandeling uitmaakt, maar dat het niettemin tot de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel behoort om de homologatie van een plan met dergelijk onredelijk verschil in behandeling te weigeren.
Buitengewone schuldeisers met een bijzonder voorrecht of hypotheek daarentegen worden door artikel 50, derde lid WCO beschermd tegen dit risico. Als de gewone schuldeiser een pand (op schuldvorderingen) bekomt of eigendomsvoorbehoud bedingt, ontsnapt hij ook aan dit risico, juist omdat hij dan ook als buitengewoon schuldeiser wordt behandeld.
Recent heeft het Grondwettelijk Hof zich moeten buigen over de vraag of deze praktijk geen discriminatie inhoudt. Een gewone schuldeiser (in casu aandeelhouder) had zich via een pand op alle bestaande en toekomstige schuldvorderingen in de categorie van de buitengewone schuldeisers gemanoeuvreerd. Het reorganisatieplan dat later volgde, verminderde alle (andere) gewone schuldvorderingen tot 15 à 20 procent van het initiële bedrag, terwijl voor de buitengewone schuldeisers wel een volledige betaling werd voorzien. Het Hof oordeelde dat deze wettelijk voorziene ontsnappingsmogelijkheid geen ongelijke behandeling uitmaakt, maar dat het niettemin tot de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel behoort om de homologatie van een plan met dergelijk onredelijk verschil in behandeling te weigeren.