26 mei 2015
De rechtsplegingsvergoeding in een Raad Van State-procedure is niet ongrondwettig.
Bij arrest van 30 april 2015 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat de invoering van een rechtsplegingsvergoeding voor de Raad van State het gelijkheidsbeginsel niet schendt. Er werd immers gekozen voor een beperking van de stijging van het bedrag van de rechtsplegingsvergoedingen. Bovendien werd een bijkomende beoordelingsbevoegdheid toegekend aan de rechter, zodat men bij het opleggen van het bedrag van de rechtsplegingsvergoeding rekening kan houden met bijzondere omstandigheden, in het bijzonder met de (beperkte) financiƫle draagkracht van de in het ongelijk gestelde partij. Tot slot, in (uitzonderings)gevallen waarin het zelfs onredelijk zou zijn om de minimumvergoeding toe te kennen, kan slechts een symbolisch bedrag toegekend worden.
De regeling maakt het dus mogelijk de rechtsplegingsvergoeding te matigen voor de partij die het proces verliest en niet over aanzienlijke financiƫle middelen beschikt, zodat het Grondwettelijk Hof recent oordeelde dat deze regeling voor de Raad van State niet ongrondwettig is.
De regeling maakt het dus mogelijk de rechtsplegingsvergoeding te matigen voor de partij die het proces verliest en niet over aanzienlijke financiƫle middelen beschikt, zodat het Grondwettelijk Hof recent oordeelde dat deze regeling voor de Raad van State niet ongrondwettig is.